Een funerair landschap uit de ijzertijd aan de Tommelse akkers te Baarle-Hertog
Niels Jennes
In mei 2022 werd een archeologische opgraving uitgevoerd tussen de Parallelweg, Molenstraat, Dr. Govaertsplantsoen en Elvenhof te Baarle-Hertog (provincie Antwerpen). Hierbij werd een terrein van ca. 2,8 ha vlakdekkend onderzocht.
Het plangebied is gelegen op de top van de Kempense microcuesta, een grote zandrug die zich uitstrekt over de Noorderkempen. Het is tevens gelegen op het waterscheidingsvlak tussen de rivieren die afwateren naar de Schelde of de Maas, op een hoogte van ca. 30 m +TAW.
De ondergrond is voornamelijk gevormd binnen mariene contexten miljoenen jaren geleden. De bodem werd door de opwarming van het klimaat vanaf het holoceen gevormd in laat-pleistocene dekzanden. Deze dekzanden zijn tijdens de laatste ijstijd aangewaaid vanuit het drooggevallen Noordzeebekken.
Binnen het plangebied is voornamelijk een droge zandbodem met eventueel bewaarde bodemvorming aangetroffen onder een dik plaggendek. Dit plaggendek is het resultaat van plaggenbemesting vanaf de late middeleeuwen. Dit zorgde voor de ontwikkeling van een dikke bouwvoor waardoor archeologische sporen over het algemeen beter bewaard zijn tegen latere beploeging. Een andere manier om de landbouwarealen te optimaliseren was het aanpassen van de waterhuishouding door het aanleggen van drainages in de vorm van greppels. Hierdoor verlaagde de waterstand wat dan weer een negatief effect heeft op de bewaring van archeologische sporen. Sporen worden meer uitgeloogd en zijn vaker minder goed zichtbaar. In het slechtste geval zijn sporen volledig uitgeloogd en bijgevolg niet meer te herkennen.
De oudst gekende bron vermeld het dorp in 992 wanneer de vrouw van graaf Ansfried gronden afstaat aan de abdij van Thorn (Limburg, Nederland). In de middeleeuwen maakte Baarle-Hertog deel uit van het markgraafschap Antwerpen, later in de middeleeuwen binnen het hertogdom Brabant.
Op historisch kaartenmateriaal dat al zeker teruggaat tot in de 18e eeuw, blijkt duidelijk dat het plangebied onbebouwd is gebleven tot vlak na de archeologische opgraving. Deze opgraving toont echter aan dat dit geen voorbode hoeft te zijn voor de afwezigheid van archeologie…integendeel.
afbeelding 1 Plangebied op Ferrariskaart
De opgraving toonde de aanwezigheid aan van een vindplaats die te dateren is in de ijzertijd (800 – 50 v. Chr.). In het uiterst noordwesten van het plangebied werden vier spiekers of kleine graansilo’s aangetroffen die worden gekenmerkt door vier paalsporen in een vierkante of rechthoekige verhouding. Deze graansilo’s worden veelal nabij nederzettingen (lees: huisplattegronden) aangetroffen. De huisplattegronden bevinden zich vermoedelijk net buiten de contouren van de werkput.
Afbeelding 2 Overzicht spiekers
De échte eyecatcher van het onderzoek vormt het grafveld bestaande uit funeraire structuren en crematiegraven. Daarbij zijn een dertigtal funeraire structuren aangetroffen waarin wel wat variatie is te herkennen. Er zijn algemeen drie types van funeraire structuren aangetroffen: (A) lange en in vorm rechthoekige, ovale of trapezoïdale structuren (langbedden); (B) kringgreppels of circulaire structuren en (C) de vierkante of rechthoekige structuren.
Afbeelding 3 overzicht funeraire structuren
Daarnaast kunnen deze grafmonumenten individueel in het landschap zijn aangelegd of net geschakeld waarbij verschillende grafmonumenten tegen elkaar zijn aangebouwd. Verder vertonen de meeste van de grafmonumenten onderbrekingen of openingen in de structuur en waren ze mogelijk toegankelijk voor de nabestaanden om bijvoorbeeld eer te betonen. Dergelijke grafmonumenten worden gereconstrueerd als grafheuvels waaronder een langwerpige, vierkante of circulaire greppel is gegraven. Van de bovengrondse structuur is niets bewaard, waardoor het gokken is naar de eventuele aanwezigheid van ‘gebedshuisjes’. Binnen het plangebied is wel één grote vierkante structuur aangetroffen met de aanwezigheid van regelmatig geplaatste paalkuilen. Mogelijk gaat het hier niet meteen om een opgeworpen grafmonument maar om een eventueel tempeltje of ‘gebedshuisje’.
Afbeelding 4 zicht op enkele grafmonumenten
Afbeelding 5 zicht op eventuele tempel
Voor de datering van deze funeraire structuren zijn we aangewezen op vondstmateriaal dat in greppels of paalsporen is aangetroffen én houtskool bruikbaar voor radiokoolstofdatering. De langbedden lijken daarbij te dateren in de vroege ijzertijd (800-475/450 v. Chr.). De overgrote meerderheid van de structuren lijkt te dateren op de overgang van de vroege naar midden ijzertijd of in de eerste helft van de midden ijzertijd (grofweg 550-400 v. Chr.).
Binnen deze grafstructuren werden zes crematiegraven aangetroffen. Nog eens zes graven werden tussenin de funeraire structuren aangetroffen, waardoor het moeilijk blijft om de eigenlijke crematiegraven aan de grafmonumenten te relateren, zeker omdat de radiokoolstofdateringen van de crematieresten net iets later te situeren zijn dan de structuren. Het is ook goed mogelijk dat de crematieresten gecontamineerd zijn en de bekomen resultaten niet te betrouwen zijn.
Wel is de wijze van begraven zeer interessant. Hier lijkt toch enige variatie zichtbaar te zijn. Er werd één urngraf aangetroffen waarbij na de crematie de botresten uit de brandstapel zijn verzameld en zijn bijgezet in een urn. Dit urngraf is aangetroffen binnen een zogenaamd langbed en zou dan te dateren moeten zijn in de vroege ijzertijd. Echter gaven de botresten een radiokoolstofresultaat tussen 360 en 170 v. Chr.
Afbeelding 6 Urngraf
De meest voorkomende wijze van begraving is het beenderpakgraf waarbij de botresten uit de brandstapel zijn verzameld. Deze zijn in een vergankelijke container in de grond begraven. De container is vergaan waarbij enkel nog de botresten bij elkaar worden teruggevonden. Een zéér leuke variatie hierop is dat het crematiegraf werd afgedekt met een schaal of schotel die gedateerd werd in de eerste helft van de midden ijzertijd.
Afbeelding 7 afgedekt beenderpakgraf
Eén vondst was wel erg bijzonder. In eerste instantie werd gedacht dat het om een urngraf met bijgaven ging. Het zogenaamde graf werd blootgelegd en de urn werd en bloc gelicht. In het laboratorium werd hierop een CT-scan uitgevoerd. Hieruit bleek dat er geen botresten in de urn aanwezig waren. Bijgevolg spreken we niet meer over een crematiegraf, maar een rituele depositie. De vraag kan gesteld worden of het hier misschien wel om een pseudograf gaat waarbij een dode wel een begraving kreeg zonder dat de eigenlijke dode begraven is geweest. Dit zijn vondsten die onderzoek stimuleren en uitermate belangrijk zijn.
Afbeelding 8 rituele depositie of pseudo graf
Tot slot zijn de crematieresten vakkundig onderzocht door fysisch-antropologen. Van drie crematieresten kon bijvoorbeeld gezegd worden dat het al dan niet om lokale bewoners ging. Wat bleek; twee hiervan bleken geen lokaal voedsel gegeten te hebben en zijn dan mogelijks als immigranten te interpreteren. Verder zijn tussen de bestudeerde crematieresten al zeker de resten van een man tussen 19 en 40 jaar, een man of vrouw van 18+ jaar én een vrouw van 18+ jaar herkend.
De opgraving heeft alleszins een deel van een grafveld blootgelegd, dat zich met zekerheid nog uitstrekt in westelijke richting. De grootte van het grafveld doet vermoeden dat het de lokale gemeenschap overstijgt. Het toont niet alleen de ligging van het grafveld aan, maar eveneens hoe dergelijke grafvelden gestructureerd waren, eventuele fasering, de wijze van begraving, enzoverder. Verder diepgaand onderzoek biedt ook enig inzicht in de dynamiek van zo’n grafveld en wie de mensen waren die hier begraven zijn geweest.